Wat is God
Wetenschappers & kunstenaars op zoek
Ton de Kok
Uitgeverij Thoth, 2017, ISBN 978 90 6868 729 3,
320 pagina’s, € 19,95.
Een aanslag op elk sprankje existentiële hoop.
Misschien is dat de beste omschrijving van dit nieuwste boek van Ton de Kok.
Eerder recenceerde ik zijn eerste Wat is
God. Filosofen & schrijvers op zoek. Ook daarin was weinig reden tot
hoop. De Kok beschreef dat hij troost had gevonden bij de kracht van
volhardende atheïsten, in de schoonheid van mystieke teksten en door de
wijsheid en kennis van geleerde denkers. Maar hoop? Nee, ook al stelde hij toen
nog vast dat, zolang ‘een theorie van alles’ niet is gevonden, de mens
misschien, heel misschien, toch niet een betekenisloos stofje in een leeg en
angstig heelal is. In dit vervolg op het eerste boek vermoordt hij nu de
existentiële hoop voor eens en altijd. De Kok is verder ‘geradicaliseerd’, de
aanslag is een feit.
Worsteling met het bestaan
‘Wat kunnen wij hopen?’ vroeg Immanuel Kant zich reeds af. Het zwartgallige antwoord hierop van De Kok, zo schrijft hij op de laatste bladzijde, komt niet voort uit de zwaarmoedigheid van een oude man, maar uit het zien en ervaren van de wereld hoe zij is. Niet de metafysica maar de fysica heeft het laatste woord. De meeste wetenschappers en kunstenaars die hij in zijn boek beschrijft, steunen De Kok in zijn pessimistische kijk op de wereld en de mens. Velen kenden een zwaarmoedig leven, zakten weg in moeilijke emoties, leden aan het bestaan en waren depressief en wanhopig. Een aantal pleegde zelfmoord. Nee, het is geen boek om vrolijk van te worden dat De Kok schreef.
Is het dan enkel kommer en kwel dat van de pagina’s
afdruipt? Nee, zeker niet. Evenals bij de ‘filosofen en schrijvers op zoek’
komen we bij de wetenschappers en kunstenaars adembenemend mooie gedachten,
inzichten, kennis, muziek en beelden tegen. En ook in dit boek gaat het De Kok
slechts om een ding: hun worsteling met het bestaan. Zij die niet op
aantoonbare wijze een worsteling met het bestaansmysterie hebben gehad, zijn
niet door de selectie gekomen.
Persoonlijk nalatenschap
Al na enkele hoofdstukken dacht ik bij mijzelf ‘wat
een verschrikkelijk mooi boek!’. Het is de manier waarop De Kok de personen
beschrijft en benadert, die het boek zo mooi maakt. Geen systematische
uiteenzetting volgens een bepaalde methodiek, maar persoonlijk, vrij
associërend, open en eerlijk, recht voor z’n raap. Het boek leest als een
thriller: wie brengt uiteindelijk de hoop des levens om zeep en op welke wijze?
Of is er toch nog hoop voor de mens?
maart 2017 NartheX 93
Veel mensen hebben de tijd en de zin niet om alle
werken en geschriften van en over deze bijzondere persoonlijkheden te
bestuderen. En zeker niet over hun persoonlijke strijd met het leven. Maar door
dit boek word je snel en grondig op de hoogte gebracht. Wat een tijd moet het
De Kok gekost hebben! Zoals veel van de door hem aangehaalde wetenschappers en
kunstenaars de behoefte hadden iets achter te laten aan deze wereld, kunnen we
de twee boeken van De Kok wellicht zien als zijn eigen nalatenschap. Waarvan
akte! De Kok concludeert met enige regelmaat dat zij die het straatje van het
bestaansmysterie zijn ingelopen, allemaal zijn doodgelopen. Sommigen
letterlijk. Over straatjes gesproken, een kritische noot zou kunnen zijn dat de
wetenschappers en kunstenaars die De Kok heeft geselecteerd, allemaal erg goed
in zijn eigen straatje passen. Bijna allemaal hebben zij iets met Spinoza en
zijn idee van ‘God Natuur’. De natuurwetten waar wij aan onderworpen zijn, dat
is God. En zich verzetten tegen die natuurwetten heeft geen zin. Wat dat
betreft lijken de gedachten van De Kok op die van de Stoa. Aanvaard je lot,
verzet je niet tegen de natuur en probeer te berusten. Logischerwijs lezen we
dan ook een paar keer dat ‘alleen de neurowetenschappen hier misschien iets
over zouden kunnen zeggen’. De vrije wil bestaat niet, zo meent ook De Kok, en
aan het determinisme valt niet te ontsnappen.
Voor de duidelijkheid wel even: De Kok is geen
‘platte materialist’. Hij verwondert zich over de sturende kracht achter het
heelal en de natuur en is gefascineerd door die kracht die ons mensen zo enorm
overstijgt. In die zin noemt hij zichzelf net als Einstein ‘religi-
94 NartheX maart 2017
eus’. Religieus in deze zin gaat over verwondering en
geraakt worden. Niet religieus in de zin dat er een metafysische werkelijkheid
zou bestaan boven of achter deze werkelijkheid, zoals bij Plato. De Kok is
verbijsterd over het universum en het verschijnen van de mens op het kosmische
toneel. Echter, at the end of the day,
is het déze werkelijkheid en haar wreedheid en absurditeit die overheersen.
Overigens is een belangrijke vraag hierbij waarom De
Kok religie per se binnen de rede wil houden. Genoeg grote denkers, ik denk
bijvoorbeeld aan Wittgenstein en Pascal, dachten dat religie niet voor de rede
toegankelijk was, omdat ze van een andere aard is.
Discussie onder slavisten
Het was mooi geweest wanneer De Kok zichzelf en de
lezer soms iets meer had uitgedaagd. Waarom zo stellig? Zo ziet een van ’s
werelds meest vooraanstaande atheistische filosofen Daniel Dennett wel enige
speelruimte voor de vrije wil, ook al is hij het ermee eens dat wij ons brein
zijn. Maar zo stelt Dennett, ons brein heeft vrijheid om tegen zichzelf in te
gaan; ook al is dat moeilijk, het kan! De Kok is ook waar ruimte is voor
discussie nogal ‘recht in de leer’. Dat is jammer.
Zo ken ik behalve De Kok nog een slavist die
toevalligerwijs ook Ton heet. Ik heb het over Ton Lathouwers, emeritus
hoogleraar Russische literatuur en (zen)boeddhist. Beide slavisten buigen diep
voor schrijvers als Dostojevski en Nietzsche, kennen sympathie voor
boeddhistische meditatie en spreken over de ‘Uiteindelijke Werkelijkheid’. Maar
zij komen wezenlijk anders uit! Zo is Lathouwers -in tegenstelling tot De Kok -
vol van existentiële hoop en van mening dat ‘niemand uit dit bestaan kan
vallen’, dat het uiteindelijk ‘allemaal goed komt’ en dat ‘niemand verloren zal
gaan’. En waar De Kok zich fel keert tegen de idee van een persoonlijke god,
zegt Lathouwers: “Masao Abe [Japanse zenleraar van Lathouwers, JQ] zei altijd:
in het boeddhisme is die ultieme werkelijkheid voorbij persoonlijk en
onpersoonlijk. Allebei schieten die tekort als uitdrukking. Het is minstens óók
persoonlijk, en tegelijkertijd is het meer. Een persoon is voor ons hart
dichterbij.”
De Kok doet het voorkomen dat hij niet anders kan dan
concluderen dat er geen persoonlijke god bestaat, er alleen ‘God Natuur’ is, en
dat er geen reden is voor existentiële hoop. Maar is dat werkelijk een
noodzakelijke gevolgtrekking? Daarover kan men twisten. Wat in dit opzicht
bijvoorbeeld te denken van een Etty Hillesum - die ook Slavische talen
studeerde(!) - en in de tijd van Nazi-Duitsland en Auschwitz zegt: “Het stijgt
steeds opnieuw als een kleine, verwarmende golf in me op, steeds weer, ook na
de moeilijkste ogenblikken: wat is het leven toch mooi. Het is een
onverklaarbaar gevoel. Het vindt ook geen steun bij de realiteit, waarin wij nu
leven.’’ Zo bestaan er meerdere verhalen en getuigenissen van mensen die zelfs
in werk- en concentratiekampen nog schoonheid, goedheid en waarheid ervaren en
daden van altruïsme laten zien. De Kok houdt het echter - eenzijdig - bij de
wanhoop en de slechtheid van de mens. In het midden van het boek heeft hij
enkele schilderijen en kunstwerken laten opnemen. Al deze werken spreken wat
dit betreft ook ‘boekdelen’ en gaan zonder uitzondering over het lijden en de
zinloosheid en uitzichtloosheid van het bestaan.
Er zijn overigens nog enkele uitzonderingen van
personen die anders in het leven staan en stonden dan De Kok. Zo iemand is
Henriëtte Roland Holst. Aan het einde van een aan haar gewijd hoofdstuk
concludeert De Kok dat Henriëtte meer van Tolstoj dan van Dostojevski was (ook
zij had grote interesse voor de Russische literatuur!): op zoek naar kosmische
harmonie, liefde, God. Religie betekende voor haar het zoeken naar een metafysische
grond. Het moge duidelijk zijn dat De Kok daaraan voorbij is. Terecht of
onterecht.
Vragen over (on)zin en (wan)hoop
Voor de leraar godsdienst/levensbeschouwing is dit
boek van groot belang. Het staat bol van de levensvragen: is er een God? Is die
persoonlijk of onpersoonlijk? Waarom is er iets en niet niets? Valt er iets te
hopen? Is er troost? Is er zin of zinloosheid? Is het bestaan absurd? Is God
een wie of een wat? Hoe kunnen we ons verhouden tot het bestaansmysterie? Is er
een grond of veeleer een afgrond? Hoe te leven met de absurditeit van het
menselijk bestaan? Wie of wat is de mens? Waartoe leeft een mens? Enzovoorts.
Daar komt bij dat sommigen van mening zijn dat onze tijd wordt gekenmerkt door
gevoelens van zinloosheid. Om die te begrijpen kan het van grote waarde zijn
dit boek te lezen en te herlezen. Want hoe zijn onze leerlingen eraan toe,
existentieel gezien? Zelf zegt De Kok daarover dat de jongeren die in de klas
zitten (hij staat nog steeds, als 73-jarige, voor de klas als leraar
levensbeschouwing!) nog even angstig, hulpeloos en behoeftig tegenover het
bestaansmysterie
maart 2017 NartheX 95
staan als vorige generaties en de volwassenen van
nu. Eind maart was het de Week van de Hoop (Verus). De vraag naar hoop is in
het onderwijs een wezenlijke!
Tussen goedheid en zinloosheid
Is de Ultieme Werkelijkheid goed - ‘en het was
zeer goed’ - of bestaat die Ultieme Werkelijkheid uit natuurwetten die
voortgestuwd worden door een ons overstijgende en onverschillige kracht? De Kok
heeft zijn keuze gemaakt. Er is iets en niet niets, en dat is ontzagwekkend.
Maar ‘de goede God’ is niet meer. Wat overblijft, is verwondering, ja dat wel,
en zinloosheid en uitzichtloosheid. De Kok is in ieder geval consequent in zijn
redenering dat God dood is, zoals de Poolse denker Leszek Kolakowski duidelijk
maakt: “Als God dood is, is het zinloos onszelf aan te praten dat er een zin
overblijft. De onverschillige ledigheid slorpt ons op en vernietigt ons. Niets
van ons leven en onze inspanning bestaat voort. Geen spoor van
96 NartheX maart 2017
ons blijft over in de zinloze dans der atomen. Het
heelal wil niets, streeft nergens naar, draagt nergens zorg voor en beloont
noch straft. Wie zegt dat God niet bestaat, maar dat het desondanks een
vrolijke boel blijft, liegt zichzelf voor.”
Ik sluit niet uit dat dit uiteindelijk wellicht de
verdrietige en onontkoombare conclusie is. Vooralsnog vind ik beide posities te
stellig. Ja, ook ik heb afscheid genomen van ‘de goede god’. Je kunt niet
zomaar meer zeggen dat er uiteindelijk een liefdevolle dragende grond is en dat
het ten diepste allemaal goed is en goed komt. Daarvoor is de wreedheid en de
zinloosheid van het lijden te gruwelijk. Maar naast de absurditeit zie ik soms
glimpen van schoonheid, goedheid en liefde. Daarom blijf ík voorlopig nog even
doorzoeken, hopen, stamelen, vermoeden en vertrouwen. Een mooi beeld voor ons
vak?
Jochem Quartel